Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/X, voorheen Astrum Automotive B.V.
Hoge Raad, 19 oktober 2018
ECLI:NL:HR:2018:1975

werknemer/X, voorheen Astrum Automotive B.V.

Vervolg Autoster-zaak. Uitleg arrest hof uit 2007: grondslag voor de aangenomen aansprakelijkheid is gelegen in een rechtstreeks op art. 7:611 BW berustende verplichting van de werkgever om de werknemer diens schade als gevolg van een arbeidsgerelateerd verkeersongeval te vergoeden, en dus niet voor de schade die werknemer lijdt als gevolg van het ontbreken van een adequate verzekering. Terugverwijzing voor vaststellen omvang schade.

Feiten

Vervolg Autoster-zaak. Werknemer is op 22 juli 1998 op weg naar zijn werk een ernstig auto-ongeval overkomen, met invaliditeit tot gevolg. Hij bestuurde toen een aan zijn werkgever toebehorende autoambulance. Werknemer was ten tijde van het ongeval gerechtigd over de ambulance te beschikken omdat hij toen fungeerde als nooddienstmedewerker. Een werknemer die nooddienst had, diende dag en nacht telefonisch bereikbaar te zijn en wanneer een inzet was vereist, diende hij zich met de ambulance zo spoedig mogelijk naar de plaats van inzet te begeven. Autoster had een inzittenden- en ongevallenverzekering voor de autoambulance afgesloten.  Werknemer heeft van Autoster vergoeding gevorderd van de door hem naar aanleiding van het ongeval geleden schade (hierna: de hoofdprocedure). Hij heeft zich daarbij primair beroepen op schending van de zorgplicht door Autoster op grond van art. 7:658 BW en subsidiair op de verplichting van goed werkgeverschap van art. 7:611 BW. Nadat de kantonrechter deze vordering had afgewezen, heeft het hof haar bij arrest van 17 april 2007 alsnog op de subsidiaire grondslag toegewezen. De Hoge Raad heeft het door Autoster tegen deze uitspraak ingestelde cassatieberoep verworpen bij arrest van 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG7775 (zie AR 2018-0773).

X heeft (als rechtsopvolger van Autoster) jegens werknemer onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat de schade tot vergoeding waarvan verweerster is veroordeeld, wordt bepaald op nihil (hierna: de verklaringsprocedure). Volgens haar is aansprakelijkheid jegens werknemer beperkt tot het bedrag dat aan werknemer zou zijn uitgekeerd als Autoster een behoorlijke verzekering ten behoeve van haar werknemers zou hebben afgesloten. X voert aan dat het in 1998 onmogelijk was om een betere verzekering af te sluiten dan Autoster heeft gedaan. De rechtbank heeft de vordering afgewezen op de grond dat deze een ontoelaatbare doorkruising van de schadestaatprocedure opleverde. In de schadestaatprocedure die werknemer aanhangig heeft gemaakt, heeft de rechtbank bij tussenvonnis geoordeeld dat X aansprakelijk is voor de gehele schade die werknemer als gevolg van het ongeval heeft geleden, en dat de aansprakelijkheid niet is beperkt tot het bedrag dat werknemer zou hebben ontvangen indien een behoorlijke verzekering ten behoeve van de werknemers zou zijn afgesloten. De rechtbank heeft tussentijds hoger beroep opengesteld.

Het hof heeft, nadat de voeging van de verklarings- en schadestaatprocedures is bevolen, geoordeeld dat de schadevergoedingsverplichting van X beperkt blijft tot hetgeen uitgekeerd zou zijn wanneer een behoorlijke verzekering zou zijn afgesloten. Vervolgens heeft het hof onderzocht wat op 22 juli 1998 een adequate verzekering zou zijn geweest volgens de toen heersende maatschappelijke opvattingen. In dat kader heeft het hof tussenarresten gewezen op 10 februari 2015, 1 september 2015, 9 februari 2016 en 9 mei 2017 (zie AR 2015-0154, AR 2015-0843, AR 2016-0138 en AR 2017-0606). Het hof heeft vervolgens bepaald dat tegen het tussenarrest van 9 mei 2017 tussentijds beroep in cassatie kan worden ingesteld. Onderdeel 1 van het middel is onder meer gericht tegen de rov. 9.5-9.12 van het tussenarrest van 15 april 2014 (zie AR 2014-0354). Het onderdeel bevat de klacht dat de door het hof aan het arrest van 17 april 2007 in de hoofdprocedure gegeven uitleg onbegrijpelijk is. De klacht betoogt dat het arrest aldus moet worden uitgelegd dat X jegens werknemer op grond van art. 7:611 BW aansprakelijk is voor alle door werknemer bij of door het ongeval geleden schade, op de grond dat werknemer die schade heeft opgelopen tijdens deelname aan het verkeer in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Autoster.

Oordeel

Deze klacht is gegrond. Uitgangspunt is dat de rechter in de hoofdprocedure de grondslag voor aansprakelijkheid vaststelt en dat de rechter in de schadestaatprocedure gebonden is aan dat oordeel. Het arrest van het hof van 17 april 2007 in de hoofdprocedure laat geen andere uitleg toe dan dat de grondslag voor de door het hof aangenomen aansprakelijkheid van X is gelegen in een rechtstreeks op art. 7:611 BW berustende verplichting van de werkgever om de werknemer diens schade als gevolg van een arbeidsgerelateerd verkeersongeval te vergoeden en dat het hof op die grondslag X aansprakelijk acht voor de schade die werknemer lijdt als gevolg van het hem overkomen verkeersongeval, en dus niet voor de schade die werknemer lijdt als gevolg van het ontbreken van een adequate verzekering. Hetgeen het hof in het arrest van 17 april 2007 aan het slot van rov. 4.13.4 met betrekking tot de door Autoster afgesloten ongevallenverzekering overweegt, is onvoldoende om daaruit iets anders af te leiden. De desbetreffende overweging heeft kennelijk slechts de strekking dat aan de uit art. 7:611 BW voortvloeiende verplichting tot vergoeding van de ongevalsschade niet reeds is voldaan doordat Autoster een ongevallenverzekering heeft afgesloten, nu deze naar haar aard een beperkte dekking biedt en daarom niet voldoende is om de volledige schade van werknemer als gevolg van het ongeval te vergoeden. Aan het zojuist overwogene staat niet in de weg dat de Hoge Raad in het arrest van 19 december 2008 in de hoofdprocedure heeft vooropgesteld dat de werkgever, uit hoofde van zijn in art. 7:611 BW neergelegde verplichting zich als een goed werkgever te gedragen, gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van de werknemer wiens werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat hij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raakt bij een verkeersongeval, en dat schending van die verplichting leidt tot aansprakelijkheid jegens de werknemer voor zover deze door die tekortkoming schade heeft geleden, een en ander onder verwijzing naar HR 1 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6175, NJ 2009/330 /Akzo), HR 1 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB4767, NJ 2009/331 ([...] /Taxicentrale Nijverdal) en HR 12 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3129, NJ 2009/332 (Maatzorg/ [...]). Deze algemene vooropstelling houdt naar haar aard geen oordeel in omtrent de inhoud van het in cassatie bestreden arrest van 17 april 2007, maar geeft de stand van het recht weer zoals dat luidde na de genoemde arresten van 1 februari 2008 en 12 december 2008. Uit de daarop volgende rov. 3.4 blijkt dat in die cassatieprocedure slechts aan de orde was of het vervoer waarbij werknemer het ongeval is overkomen op één lijn moet worden gesteld met vervoer dat plaatsvindt krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. Het hof heeft een onbegrijpelijke uitleg aan het arrest in de hoofdprocedure gegeven. Na verwijzing zal alsnog de omvang van de schade moeten worden vastgesteld die werknemer lijdt als gevolg van het hem op 22 juli 1998 overkomen auto-ongeval.