Naar boven ↑

Update

Nummer 38, 2018
Uitspraken van 12-09-2018 tot 16-09-2018
Redactie: prof. mr. dr. A.R. Houweling, mr. L. Kirkpatrick, mr. M. Assenberg van Eijsden, mr. E.L. Eijkelenboom, mr. S.C. Goedhart, mr. C.P. Kuijer, mr. D. Ottevanger, mr. drs. T.J. Post, I.J. Schipper, mr. S.A. Slootweg, mr. S. van der Slot, mr. V. Twilt en mr. S. Wiersma-Helal.

Geachte confrères, collegae, amici en amicae,

Bijgaand treft u weer een nieuwe VAAN AR update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.

AR Annotatie Joop van Zijl: Pro rata transitievergoeding bij gedeeltelijke beëindiging arbeidsovereenkomst. Eén vraag beantwoord. Nieuwe vragen te beantwoorden
Graag wijzen wij u op de annotatie van Joop van Zijl bij de Kolom-beschikking van de Hoge Raad van afgelopen vrijdag, zie AR 2018-1037. Van Zijl analyseert in zijn annotatie de rechtsregels die voortvloeien uit de Kolom-beschikking. In bijzonder staat hij stil bij de implicaties van deze beschikking voor onder meer de in de praktijk veel voorkomende situatie van passende arbeid naar nieuw bedongen arbeid. Ook werpt hij de vraag op of dergelijke aanpassingen van de arbeidsovereenkomst aanspraak geven op de compensatieregeling transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid per april 2020. Ten slotte geeft Van Zijl aan de hand van rekenvoorbeelden weer dat het nogal uitmaakt hoe de verdere transitievergoeding moet worden berekend. Kortom, een annotatie ‘vers van de pers’ bij een beschikking waarvan de inkt nog niet droog is. Lees de annotatie hier.

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de volgende uitspraken.

HR: Werknemer heeft recht op gedeeltelijke transitievergoeding bij structureel substantiële vermindering van arbeidsduur
In AR 2018-1037 oordeelt de Hoge Raad over de vraag of bij een voortzetting van de arbeidsovereenkomst in aangepaste arbeidsvorm aanspraak ontstaat op een gedeeltelijke transitievergoeding. De aanleiding vormde een Akte van ontslag gevolgd door een Akte van benoeming met een aangepaste (kleinere) arbeidsomvang vanwege blijvende arbeidsongeschiktheid van de werknemer. De Hoge Raad overweegt dat het oordeel van het hof dat in dit verband geen sprake is van een ontslag, maar van een voortzetting van de arbeidsovereenkomst in aangepaste vorm niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.

Desalniettemin moet in dit soort bijzondere gevallen de mogelijkheid worden aanvaard dat een werknemer aanspraak heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding. In die gevallen kan worden gesproken van een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst, ongeacht of in het gegeven geval de vermindering van de arbeidsduur heeft plaatsgevonden in de vorm van (1) een gedeeltelijke beëindiging, (2) een algeheel ontslag gevolgd door een nieuwe, aangepaste arbeidsovereenkomst dan wel (3) aanpassing van de arbeidsovereenkomst. Op grond van de gedeeltelijke beëindiging bestaat in de hier bedoelde gevallen aanspraak op gedeeltelijke transitievergoeding. Mede met het oog op de hanteerbaarheid van het vorenstaande wordt nog het volgende overwogen. Bij een substantiële vermindering van de arbeidstijd als hier bedoeld, gaat het om een vermindering van de arbeidstijd met ten minste twintig procent; bij een structurele vermindering van de arbeidstijd om een vermindering die naar redelijke verwachting blijvend zal zijn. De gedeeltelijke transitievergoeding dient berekend te worden naar evenredigheid van de vermindering van de arbeidstijd en uitgaande van het loon waarop voorheen aanspraak bestond.

Red.: In AR 2018-1027 oordeelt de kantonrechter dat de geforceerde wijziging van arbeidsduur niet via de ‘eenzijdige wijziging’ kan worden gehonoreerd, wegens het gesloten stelsel van het ontslagrecht. In feite was sprake van deeltijdontslag zonder toestemming UWV. In de beschikking van de Hoge Raad wordt ook een aantal overwegingen aan deeltijdontslag gewijd.

HR: Eis dat verklaring UWV-deskundige wordt overgelegd (art. 7:629a BW) geldt niet onverkort in kort geding
In AR 2018-1038 staat de vraag centraal of het ontbreken van een second opinion in kort geding leidt tot niet-ontvankelijkheid. Artikel 7:629a lid 1 BW bepaalt dat de rechter een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW afwijst, indien hierbij geen verklaring is gevoegd van een door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) benoemde deskundige omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten respectievelijk diens nakoming van de verplichtingen, bedoeld in artikel 7:660a BW. Met de verplichte overlegging van de verklaring is beoogd de rechtsbescherming van de werknemer te versterken en efficiënte geschilbeslechting door de rechter te bevorderen; de bepaling heeft niet (mede) tot doel de werkgever een hulpmiddel te bieden in het re-integratieproces (vgl. HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2128, NJ 2016/182). Gelet op de passage uit de memorie van toelichting moet worden aangenomen dat de in (thans) artikel 7:629a lid 1 BW opgenomen eis van het overleggen van een deskundigenverklaring niet geldt in kort geding. Uit de opmerking dat de rechter in werkelijk spoedeisende zaken niet genoodzaakt moet zijn te wachten totdat de second opinion is afgerond, kan niet worden afgeleid dat deze uitzondering alleen geldt in dergelijke zaken. In verband met de aard van het kort geding als spoedprocedure, het doel van efficiënte geschilbeslechting en de omstandigheid dat het voorschrift niet in het belang van de werkgever is gegeven, moet worden aangenomen dat het in een kort geding steeds aan de rechter is overgelaten om te bepalen of het overleggen door de werknemer van een deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:629a lid 1 BW wenselijk is. De kortgedingrechter kan de werknemer op de voet van artikel 22 Rv bevelen die deskundigenverklaring te doen opstellen en over te leggen, dan wel op de voet van artikel 194 Rv zelf een deskundigenbericht gelasten.

AVG: Werknemer heeft recht op kopie personeelsdossier, ook indien de inhoud reeds eerder is verstrekt of de stukken bij werknemer bekend zijn
In AR 2018-1020 oordeelt de kantonrechter onder meer dat ten aanzien van de afgifte van het personeelsdossier geldt dat werkgever enkel aanvoert dat de stukken waarvan werknemer nu een kopie vraagt al eerder aan hem zijn verstrekt of dat hij met de gegevens die daarin staan bekend is of moet zijn. Dit behoort echter niet tot de uitzonderingen genoemd in artikel 41 UAVG. Bekendheid met gegevens is geen grond voor het niet verstrekken van stukken. Verder is in lid 3 van artikel 15 AVG vastgelegd dat voor het verstrekken van bijkomende kopieën geen andere kosten in rekening mogen worden gebracht dan een redelijke vergoeding op basis van de administratieve kosten. Daaruit volgt dat de betrokkene ook om een kopie kan vragen van stukken die al eerder (ooit eens) zijn verstrekt. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft werknemer dan ook een rechtmatig belang bij afgifte van de stukken in zijn personeelsdossier die hem niet reeds na zijn verzoek in april 2018 zijn verstrekt. De kantonrechter is tevens van oordeel dat werknemer daarbij een spoedeisend belang heeft. Hij heeft een conflict met zijn werkgever en het is voor hem van belang om te weten wat er in zijn personeelsdossier zit.

Vragen of opmerkingen

Indien u problemen ondervindt met inloggen, kunt u contact opnemen met het secretariaat van de VAAN via het telefoonnummer 0343-430600 of via het e-mailadres secretariaat@vaan-arbeidsrecht.nl. Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ar-updates@budh.nl.

Rest ons nog u een bijzonder fijne dag toe te wensen.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank