Naar boven ↑

Update

Nummer 36, 2017
Uitspraken van 29-08-2017 tot 04-09-2017
Redactie: prof. mr. dr. A.R. Houweling, mr. L. Kirkpatrick, mr. M. Assenberg van Eijsden, mr. E.L. Eijkelenboom, mr. S.C. Goedhart, mr. C.P. Kuijer, mr. D. Ottevanger, mr. drs. T.J. Post, I.J. Schipper, mr. S.A. Slootweg, mr. S. van der Slot, mr. V. Twilt en mr. S. Wiersma-Helal.

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de volgende uitspraken.

Uitsluiting opvolgend werkgeverschap (art. 7:673 BW) door vaststellingsovereenkomst bij indiensttreding toegestaan
In AR 2017-1051 verschillen werkgever en werknemer van mening over het tijdstip van indiensttreding en de daaraan gekoppelde berekening van de transitievergoeding. De kantonrechter volgt werknemer evenwel niet in zijn stelling dat hij reeds sinds 2008 in dienst is. Tussen partijen staat vast dat zij in de arbeidsovereenkomst van 17 maart 2014 het volgende zijn overeengekomen: ‘Werknemer en werkgever stellen vast en komen overeen dat er geen sprake is van opvolgend werkgeverschap. Werkgever kan door partijen derhalve niet als opvolgend werkgever worden aangemerkt’ en ‘Partijen stellen derhalve vast en komen overeen dat er geen sprake is van een voortgezet dienstverband in de zin van artikel 7:667 of 668a BW’ en ‘Partijen zijn overeengekomen dat bovenstaande bepalingen dienen te gelden als een vaststellingsovereenkomst conform art. 7:900 BW, zodat de artikelen 7:900 BW ev. van toepassing zijn’. Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen zich aan een vaststelling van de situatie. Zo’n vaststellingsovereenkomst op vermogensrechtelijk gebied is ook geldig als deze in strijd is met dwingend recht. Hoewel werknemer heeft gesteld dat de door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst in strijd is met de openbare orde, heeft hij dit standpunt niet nader onderbouwd, zodat aan die stelling voorbij wordt gegaan. Partijen zijn dan ook gebonden aan de tussen hen overeengekomen indiensttredingsdatum van 17 maart 2014.

Transitievergoeding ook door pgb-houder verschuldigd
In AR 2017-1073 wordt tevergeefs een beroep gedaan op de ‘bijzondere arbeidsverhouding’ tussen de pgb-houder en werknemer voor wat betaling van de transitievergoeding betreft. De door bewindvoerder gestelde bijzondere aard van de arbeidsverhouding, vormt naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding om van een dwingendrechtelijke bepaling (art. 7:673 BW) af te wijken. Bovendien heeft de wetgever geen algemene uitzonderingspositie gecreëerd voor een arbeidsovereenkomst met een pgb-zorgvrager (ECLI:NL:GHARL:2017:2440). De stelling van bewindvoerder dat hij financieel niet in staat is tot betaling van de vergoeding over te gaan, leidt niet tot een ander oordeel. Daarnaast doet de financiële situatie van bewindvoerder, strikt genomen, niet ter zake aangezien onderbewindgestelde als formele werkgever moet worden beschouwd.

Te laat verzoek gefixeerde schadevergoeding werkgever bij verweer op vordering openstaande vakantiedagen werknemer, kan niet worden hersteld middels artikel 7:661 jo. 6:162 BW
In AR 2017-1066 oordeelt de kantonrechter dat werkgever te laat (want buiten de vervaltermijn) gefixeerde schadevergoeding van werknemer verzoekt. Aanleiding vormde een vordering van werknemer van nog openstaande vakantiedagen, nadat werknemer zelf het tijdelijke contract (zonder tussentijds opzegbeding) had opgezegd. Volgens de kantonrechter bieden artikel 7:661 en 6:162 BW geen ruimte om buiten de sterke werking van de vervaltermijnen een beroep op schadevergoeding te doen.

Scriptiebegeleiding in ruil voor woninghuur op campus leidt niet tot arbeidsovereenkomst
In AR 2017-1061 oordeelt het hof dat succesvol het rechtsvermoeden arbeidsovereenkomst is ontkracht. In ruil voor een huurwoning op de campus had de promovenda een afspraak gemaakt met de opleidingsdirecteur dat zij scripties zou begeleiden. Het aantal scripties stond gelijk aan de huursom. Als zij meer scripties begeleidde, kreeg zij het meerdere uitbetaald. Waren er minder scripties dan werd in beginsel de huur toch gewoon kwijtgescholden. Cruciaal achtte de rechter de vrijheid van werkneemster om begeleiding te weigeren en invulling aan de begeleiding te geven die zij goed achtte. Daarmee is van een instructiebevoegdheid geen sprake meer.

D-grond bij omzetting tijdelijk in vast niet geloofwaardig. Wel g-grond met billijke vergoeding van zes maanden
In AR 2017-1068 oordeelt de kantonrechter dat disfunctioneren niet kan worden aangenomen, omdat werkgever daags voor de ferme kritiek werknemer een vast contract heeft gegeven. Daaruit blijkt juist dat werkgever (weer) vertrouwen in het functioneren van werknemer had. Wel is sprake van een verstoorde arbeidsverhouding, doordat werkgever eenzijdig het vertrouwen in werknemer heeft opgezegd. Dit maakt de werkgever ernstig verwijtbaar handelend. De kantonrechter schat in dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen, indien het verzoek niet was ingediend, nog ongeveer een halfjaar zou hebben geduurd en dat werknemer gedurende die periode dus nog in totaal circa € 15.000 loon ontvangen zou hebben. Een vergoeding tot deze hoogte wordt derhalve reëel geacht. Hierop strekt dan wel de transitievergoeding in mindering, zodat daarom aan werknemer afgerond € 12.000 bruto billijke vergoeding is toegewezen.

Ontheffing non-concurrentiebeding impliceert niet ontheffing van alle bezwarende bedingen
In AR 2017-1072 staat de vraag centraal of werknemer het relatiebeding en anti-ronselbeding heeft overtreden. Werkgever stelt dat werknemer weliswaar is ontslagen uit het non-concurrentiebeding, maar niet uit het verbod om zakelijke contacten van de werkgever te bewegen de band met de werkgever te verbreken (het relatiebeding), noch uit het verbod om werknemers van werkgever te bewegen het dienstverband met werkgever te beëindigen (het ronselbeding). De aard en strekking van het non-concurrentiebeding is een andere dan de aard en strekking van het relatiebeding en het ronselbeding. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft werkgever dan ook terecht opgemerkt dat met name een non-concurrentiebeding een werknemer kan blokkeren in het vinden van een nieuwe werkkring. Daarbij wordt opgemerkt dat werknemer zich heeft neergelegd bij het ontslag op staande voet en in dit verband op eigen initiatief een regeling tot ontslag uit het non-concurrentiebeding heeft voorgesteld, omdat hij reeds zicht had op een nieuwe baan. Dat alle drie bedingen zijn opgenomen in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst en dat voornoemd artikel als kop vermeldt ‘non-concurrentiebeding’, maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat werknemer, zonder nadere bevestiging van werkgever, erop mocht vertrouwen dat hij ook uit de beide andere bedingen ontheven was. Dat werknemer zou worden ontheven van ‘het concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst’, is immers niet hetzelfde als de afspraak dat artikel 12 in het geheel niet meer van toepassing zou zijn.

AR Poll
90% is het eens met de stelling: ‘Deliveroo-zzp’ers zijn werknemers.’
De nieuwe stelling luidt: ‘Opvolgend werkgeverschap uitsluiten bij vaststellingsovereenkomst zou niet moeten mogen.’ Breng hier uw stem uit.

Inzenden eigen rechtspraak
Steeds vaker ontvangen wij ingezonden rechtspraak. Dank daarvoor! Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de arbeidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden.

Vragen of opmerkingen
Indien u problemen ondervindt met inloggen, kunt u contact opnemen met het secretariaat van de VAAN via het telefoonnummer 0343-430600 of via het e-mailadres secretariaat@vaan-arbeidsrecht.nl. Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ar-updates@budh.nl.

Rest ons nog u een bijzonder fijne dag toe te wensen.

Hof

Rechtbank