Geen sprake van overgang van onderneming vanwege ontbreken identiteitsbehoud. De Raad acht de meer inhoudelijke feiten en omstandigheden van zwaarder gewicht dan de meer formele. Aanvraag van appellant om faillissementsuitkering door UWV op onjuiste gronden afgewezen.

Zeer incidentele activiteiten waarvoor appellant als historicus is gevraagd en waartegenover geen reële beloning stond, zijn niet te kwalificeren als ‘werkzaamheden’ in de zin van artikel 77a lid 1 aanhef en onder b WW (startersregeling), die aan het verlenen van toestemming in de weg staan.

Onderzoek UWV naar sollicitatieactiviteiten van ex-werknemer mag zich uitstrekken tot laatste drie maanden voorafgaande aan de gedane melding van de eigenrisicodrager. Dat WW-uitkering ten tijde van melding reeds was geëindigd maakt niet dat van die termijn moet worden afgeweken.

Appellant heeft zodanig inkomen uit hennepteelt gehad dat de WAO-uitkering terecht op nihil is gesteld en (deels) is teruggevorderd. Schending van de inlichtingenverplichting heeft tot benadeling UWV geleid. Geen grond voor matiging boete.

Correcte vaststelling van het dagloon van de werknemer die bij aanvang van het refertejaar jonger is dan 23 jaar. Aftopping tot minimumloon behorend bij de leeftijd van de werknemer is niet in strijd met het loondervingsbeginsel.

Boetebesluit wegens het verzwijgen van inkomsten moet worden herroepen omdat onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. In het bijzonder is aan het feit dat appellant uit de werkzaamheden, die hij door het jaar heen zeer regelmatig en in een groot aantal uren verrichtte, nauwelijks inkomsten heeft genoten, onvoldoende gewicht toegekend.

UWV beëindigt terecht ontheffing sollicitatieplicht appellant. Beroep appellant op vertrouwensbeginsel slaagt niet. Geen sprake van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging van UWV.

Door UWV aan het besluit tot intrekking en terugvordering WW-uitkering ten grondslag gelegde feiten kunnen het besluit niet dragen. Niet kan worden uitgesloten dat appellant wel degelijk werkzaamheden heeft verricht, zodat hij aan de wekeneis voldoet.

De enkele omstandigheid dat UWV als gevolg van de vertraagde aanlevering van de belastingaanslagen over 2007 en 2008 eerst begin 2014 is overgegaan tot terugvordering van de te veel betaalde voorschotten, is onvoldoende om te komen tot het oordeel dat hiervan op grond van de rechtszekerheid had moeten worden afgezien.

UWV heeft terecht de WW-uitkering ingetrokken en de onverschuldigd betaalde uitkering teruggevorderd wegens een schending van de inlichtingenplicht. Boete van € 640 is passend en geboden.