Naar boven ↑

Update

Nummer 50, 2024
Uitspraken van 05-12-2024 tot 11-12-2024
Redactie: prof. mr. dr. A.R. Houweling, mr. L. Kirkpatrick, mr. M. Assenberg van Eijsden, mr. E.L. Eijkelenboom, mr. S.C. Goedhart, mr. C.P. Kuijer, mr. D. Ottevanger, mr. drs. T.J. Post, I.J. Schipper, mr. S.A. Slootweg, mr. S. van der Slot, mr. V. Twilt en mr. S. Wiersma-Helal.

Geachte confrères, collegae, amici en amicae,

Bijgaand treft u weer een nieuwe VAAN AR Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de volgende uitspraken.

HR: bewijslast opzegverbod tijdens ziekte rust op werkgever
In AR 2024-1517 verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep (art. 81 RO) over de toepasselijkheid van het opzegverbod tijdens ziekte. In cassatie werd onder meer geklaagd dat het hof ten onrechte de bewijslast van het niet van toepassing zijn van het opzegverbod tijdens ziekte in de ontbindingsprocedure bij de werknemer had gelegd. De A-G (Drijber) concludeert als volgt. Uit artikel 149 en 150 Rv vloeit voort dat het aan de werkgever is om te stellen en – bij voldoende gemotiveerde betwisting – te bewijzen dat is voldaan aan de vereisten voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het is immers de werkgever die zich op het rechtsgevolg ‘ontbinding’ beroept door de kantonrechter daartoe te verzoeken. Deze stelplicht van de werkgever omvat ook dat er geen opzegverbod geldt (art. 7:671b lid 2 BW), in dit geval omdat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft (art. 7:671b lid 6 aanhef en sub a BW). Het hof heeft dit uitgangspunt niet miskend. Het hof bedoelt volgens de A-G te zeggen dat werknemer het door werkgever gestelde ontbreken van het verband onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Dat komt erop neer dat werknemer zijn stelling dat wél sprake is van het verband als bedoeld in artikel 7:671b lid 6 sub a BW onvoldoende handen en voeten heeft gegeven. Het hof legt hiermee niet de stelplicht en bewijslast op werknemer, maar is van oordeel dat werknemer de andersluidende stellingen van werkgever onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.

Rb.: nietig besluit tot wijziging werkingssfeer werkgeversvereniging doet niet(s) af aan algemeenverbindendverklaring van de bepaling
In AR 2024-1499 staat de vraag centraal of FME (werkgeversvereniging) rechtsgeldig het besluit heeft genomen tot wijziging van de werkingssfeerbepaling van de cao (van vennootschap naar groepswerkgeverschap). De kantonrechter oordeelt dat werkgever geen belang heeft bij zijn vordering. De cao Metalektro 2022/2024 is algemeen verbindend verklaard; dit is een daad van materiële wetgeving. De algemeenverbindendverklaring is een ministeriële verordening die in beginsel alleen door de minister kan worden ingetrokken. De inhoud van de cao blijft daardoor gelijk en rechtsgeldig, ook als een van de vorderingen van werkgever zou worden toegewezen. Nietigheid dan wel vernietiging van het besluit van FME om namens de bij haar aangesloten werkgevers akkoord te gaan met de (tekst van de) cao Metalektro 2022/2024, kan dus niet het door werkgever beoogde effect hebben. Volgens de rechtbank is ook overigens niet in strijd met de statuten of het recht gehandeld.

Ktr.: flexuren geen arbeidsvoorwaarden, wel een verworven recht: Stoof/Mammoet-afbouwregeling
In AR 2024-1506 oordeelt de kantonrechter over de vraag of jarenlange voortzetting van inroostering van flexuren, hoewel de grondslag van meeruren (een 40-urige werkweek) die aanspraak gaf op de flexuren inmiddels was komen te vervallen, een arbeidsvoorwaarde en/of verworven recht geeft. Niet is gebleken dat partijen een (onvoorwaardelijk) recht op 58 flexuren per jaar met elkaar hebben afgesproken. Van een overeengekomen arbeidsvoorwaarde is dan ook geen sprake. De kantonrechter volgt werknemers wel in de stelling dat de inroostering van 58 flexuren door tijdsverloop een verworven recht is geworden, verwijzend naar de uitspraak van de Hoge Raad inzake FNV/Pontmeyer. De kantonrechter overweegt in dat kader dat LVNL bij de gehele groep van circa 120 werknemers (waartoe ook werknemers behoren) de 58 flexuren gedurende vele jaren (16 jaar) en zonder enig voorbehoud is blijven inroosteren, hoewel werknemers al lang geen 40 uur meer werkten. De roostermakers (die de roosters met de standaard ingeroosterde flexuren opstelden), het management (dat de roosters formeel moest goedkeuren) en mogelijk ook HR waren van deze gedragslijn op de hoogte. Niet is gebleken dat op enig moment gedurende die langjarige periode aan werknemers kenbaar is gemaakt dat aan de flexuren de voorwaarde van een 40-urige werkweek werd gesteld en dat werknemers geen rechten konden ontlenen aan de tot dat moment (onverplicht of ten onrechte) ingeroosterde flexuren. De rechter oordeelt dat met een overgangsregel aan de toets van Stoof/Mammoet wordt voldaan.

Ktr.: ontslag op staande voet wegens (bijna) vechtpartij tussen werknemers terecht, geen gefixeerde schadevergoeding wegens ontbreken ‘opzet of schuld’
In AR 2024-1516 oordeelt de kantonrechter over het ontslag op staande voet na een escalatie op de werkvloer tussen twee collega’s waarbij in het bijzijn van klanten met een stoel zou zijn gegooid. Volgens de rechter is het ontslag op staande voet terecht verleend, maar kan de werkgever niet de gefixeerde schadevergoeding vorderen. Hoewel wordt geoordeeld dat er een dringende reden was voor de werkgever (Decor Wonen) om werknemer op staande voet te ontslaan, is niet komen vast te staan dat werknemer met de stoel heeft gegooid of is begonnen met de ruzie. Daarmee is niet gebleken dat ook sprake is van opzet of schuld aan de zijde van werknemer, terwijl de forse gefixeerde schadevergoeding, afgezet tegen het door werknemer in totaal ontvangen salaris (zes weken), de kantonrechter onredelijk voorkomt.

Ktr.: studiekostenbeding niet geldig vanwege wettelijke scholing (art. 7:611a lid 1 BW), ondanks uitdrukkelijke mogelijkheid van studiekostenbeding in Cao Beroepsgoederenvervoer (art. 43-45)
In AR 2024-1509 ontbindt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst wegens (ernstig) verwijtbaar handelen van een chauffeur (niet verschijnen op werk, schade rijden, terminalverbod). Ook wordt werknemer veroordeeld een deel van de schade te vergoeden die hij tijdens dienstverband aan werkgever heeft toegebracht. Over de vergoeding van gemaakte opleidingskosten overweegt de kantonrechter dat de kosten op grond van artikel 7:611a lid 1 BW al niet voor rekening van werknemer kunnen komen. Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat deze kosten ook op grond van de cao niet voor rekening van de werknemer kunnen komen, omdat het gaat om wettelijk verplichte scholing (art. 43 t/m 45 Cao Beroepsgoederenvervoer).

Ktr.: pensioenfonds niet gehouden uitruil partnerpensioen ongedaan te maken, nadat gewezen partners afstand doen van bijzondere pensioenaanspraken
In AR 2024-1514 oordeelt de kantonrechter dat het Pensioenfonds Openbare Bibliotheken niet onrechtmatig handelt door het uitgeruilde pensioendeel van werknemer in een (maximaal) partnerpensioen ongedaan te maken, nadat werknemer en ex-partner uit elkaar zijn gegaan en hebben afgesproken geen aanspraak te maken op bijzondere pensioenclaims. Werknemer was goed geïnformeerd dat de keuze voor deze uitruil eenmalig was en niet kon worden teruggedraaid. Ook overigens is er geen sprake van een onrechtmatige daad of handelingen in strijd met de Pensioenwet.

Vragen of opmerkingen
Indien u problemen ondervindt met inloggen, kunt u contact opnemen met het secretariaat van de VAAN via het e-mailadres secretariaat@vaan-arbeidsrecht.nl. Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar juridisch@boom.nl.

Rest ons nog u een bijzonder fijne dag toe te wensen.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank