Naar boven ↑

Update

Nummer 3, 2020
Uitspraken van 15-01-2020 tot 20-01-2020
Redactie: prof. mr. dr. A.R. Houweling, mr. L. Kirkpatrick, mr. M. Assenberg van Eijsden, mr. E.L. Eijkelenboom, mr. S.C. Goedhart, mr. C.P. Kuijer, mr. D. Ottevanger, mr. drs. T.J. Post, I.J. Schipper, mr. S.A. Slootweg, mr. S. van der Slot, mr. V. Twilt en mr. S. Wiersma-Helal.

Geachte confrères, collegae, amici en amicae,

Bijgaand treft u weer een nieuwe VAAN AR Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.

AR Annotatie Joop van Zijl: Wanneer is sprake van de overgang van een deel van een onderneming in verband met de toerekening van WGA-lasten?
Graag wijzen wij u op de nieuwe AR Annotatie van Joop van Zijl (AR 2020-0049). In deze noot staat Joop stil bij een veelal onderbelicht element bij overgang van een onderdeel van de onderneming, en dat is de toerekening van de WGA-lasten. Hij beschrijft hoe het systeem van toerekening werkt en wat het verschil is tussen overgang van de gehele en een gedeelte van de onderneming. Vervolgens plaatst hij kritische kanttekeningen bij de ‘koerswijziging’ van de CRvB in december 2019. Klik hier om de noot te lezen.

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de volgende uitspraken.

Hoge Raad ‘herstelt’ 613-arrest van 2019: instemming (G)OR maakt onderdeel uit van de belangenafweging
In AR 2019-1274, AR 2019-1275, AR 2019-1276 en AR 2019-1277 werden aan de Hoge Raad onder meer de vragen voorgelegd of artikel 7:613 BW een absolute of relatieve belangenafweging inhoudt en of de instemming van de (G)OR en geen bezwaar van de meerderheid van het personeel van betekenis is. De Hoge Raad overwoog dat sprake is van een relatieve toetsing. Op de andere vraag gaf de Hoge Raad geen expliciet antwoord. In AR 2020-0052 worden deze arresten op dit onderdeel nader toegelicht. De Hoge Raad overweegt dat in zijn eerdere arresten ook het antwoord op de ‘GOR-vraag’ besloten ligt. Oftewel, instemming van de (G)OR en van het merendeel van de werknemers maakt onderdeel uit van de belangenafweging. De Hoge Raad sluit af met de overweging dat vanwege het ‘loonoffer van werknemer’-aspect het hof geen onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven. Om deze redenen – namelijk: ‘lag reeds besloten’ en ‘niet-onbegrijpelijk oordeel’ – wijst de Hoge Raad het verzoek tot herstel uiteindelijk af.

Slapend dienstverband: vergoedingsplicht ook bij einde wachttijd 104-weken voor 1 juli 2015?
In AR 2020-0055 oordeelt de kantonrechter over een situatie waarbij de werknemer in januari 2013 wegens arbeidsongeschiktheid uitvalt. In januari 2015 wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage (naar boven toe) bijgesteld op 80-100% arbeidsongeschikt. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de beschikking van de Hoge Raad, dat bij beëindiging van een slapend dienstverband, de aanspraak op een transitievergoeding moet worden beoordeeld naar het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst beëindigd had kunnen worden. De kantonrechter volgt werkgever niet in de stelling dat het dienstverband feitelijk reeds per einde wachttijd beëindigd had kunnen worden. Tot begin 2017 is geadviseerd werkneemster op te roepen voor passende werkzaamheden. Dit bevestigt de stelling van werkneemster dat zij ook na 5 januari 2015 werkzaamheden voor werkgever heeft verricht. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat op 14 maart 2017, toen het UWV had besloten dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd 80 tot 100% bleef, is voldaan aan de vereisten voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

Rekenregels transitievergoeding-oud naar analogie bij opzeggingsgebod
Zie ook AR 2020-0050 waarin de kantonrechter de ‘rekenregels oude stijl’ van toepassing acht op een opzeggebod in 1 januari 2020. Omdat het verzoek is gedaan voor 1 januari 2020 wordt hier het overgangsrecht naar analogie toegepast.

Finale kwijting bij slaper in strijd met artikel 7:611 BW
In AR 2020-0067 oordeelt de kantonrechter dat het eisen van finale kwijting bij een Xella-beëindigingsovereenkomst in strijd is met artikel 7:611 BW.  

Vrijstellen van werk en niet zoeken naar passende functie in aanloop naar reorganisatie leidt tot billijke vergoeding van € 75.000
In AR 2020-0062 oordeelt het hof dat werkgever te snel is overgegaan tot vrijstelling van werk vooruitlopend op verval van de arbeidsplaats. Dat ook onvoldoende inspanning is verricht om werknemer te herplaatsen wordt bovendien aangerekend als ernstig verwijtbaar. Werkgever heeft tegen de achtergrond van de mindere economische ontwikkelingen in zijn bedrijf besloten tot een reorganisatie, die onder meer als resultaat had dat de werkzaamheden van werknemer in vergelijking met die welke hij vanaf 2015 had, in aanzienlijke mate werden ingeperkt en werden overgedragen aan een ander. Het stond werkgever op zich vrij om te streven naar een andere inrichting van zijn organisatie ook al zou dat er uiteindelijk toe leiden dat er geen plaats meer zou zijn voor werknemer, echter niet zonder daarbij mede de belangen van werknemer in aanmerking te nemen. Werknemer op zijn beurt mocht er ook niet van uitgaan dat dit alles zijn relatief hoge positie binnen het bedrijf van werkgever niet zou beroeren; een baangarantie had hij immers niet en met dit soort ontwikkelingen diende hij dan ook al vanaf het begin van zijn dienstverband rekening te houden.

Vragen of opmerkingen
Indien u problemen ondervindt met inloggen, kunt u contact opnemen met het secretariaat van de VAAN via het telefoonnummer 0343-430600 of via het e-mailadres secretariaat@vaan-arbeidsrecht.nl. Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ar-updates@budh.nl.

Rest ons nog u een bijzonder fijne dag toe te wensen.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank