Naar boven ↑

Update

Nummer 28, 2021
Uitspraken van 08-07-2021 tot 14-07-2021
Redactie: prof. mr. dr. A.R. Houweling, mr. L. Kirkpatrick, mr. M. Assenberg van Eijsden, mr. E.L. Eijkelenboom, mr. S.C. Goedhart, mr. C.P. Kuijer, mr. D. Ottevanger, mr. drs. T.J. Post, I.J. Schipper, mr. S.A. Slootweg, mr. S. van der Slot, mr. V. Twilt en mr. S. Wiersma-Helal.

Geachte confrères, collegae, amici en amicae,

Bijgaand treft u weer een nieuwe VAAN AR Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.

AR-annotatie: Format II
Graag wijzen wij u nogmaals op de AR-annotatie van Amber Zwanenburg bij het arrest Format II (AR 2021-0643). In deze noot legt Amber het systeem van grensoverschrijdende sociale zekerheid uit en licht zij toe hoe de uitzondering op het uitgangspunt van het ‘werkland’ moeten worden toegepast. De toepasselijke sociale zekerheid maakt een (belangrijke) kostenpost op de factor arbeid uit in sommige sectoren. Daarom zijn de spelregels relevant en belangrijk. Klik hier om de annotatie te lezen.

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de volgende uitspraken.

HvJ EU: Verrekening kosten met minimumloon grensoverschrijdend transportvervoer en Dienstenrichtlijn
In AR 2021-0881 oordeelt het Hof van Justitie EU (opnieuw) over de toepasselijkheid van de Dienstenrichtlijn in de transportsector. De Hongaarse werkgever in kwestie liet zijn chauffeurs rijden in Frankrijk. Op het Franse minimumloon bracht de Hongaarse werkgever dagvergoedingen en brandstofpremies in mindering. Als gevolg hielden de werkers nog maar 1/3 van het minimumloon over (naast de onkostenvergoedingen). Het Hof brengt in herinnering dat zuivere onkostenvergoedingen geen onderdeel vormen van het minimumloon. Een dagvergoeding die progressief toeneemt daarentegen wel.

(Potentieel) dubbele lasten Brexit en artikel 7:660 BW vormen onvoldoende grondslag om in VK thuiswerkende werknemer naar Nederland te gebieden
In AR 2021-0868 staat de vraag centraal of werkgever van in VK wonende werknemer kan en mag verlangen dat hij na Brexit in Nederland komt werken. Volgens werkgever heeft hij daarbij een zwaarwegend belang, omdat er dubbel premieheffing dreigt als gevolg van Brexit. De kantonrechter oordeelt dat dit onvoldoende is onderbouwd en daartegenover het belang van werknemer staat die gedurende de coronapandemie niet wil reizen. Bovendien is genoegzaam gebleken dat werknemer zijn functie vanuit huis kan verrichten.

Herstructurering medezeggenschap Rijk: afzonderlijke OR-en leidt tot versnippering en daardoor tot niet goede toepassing van WOR
In AR 2021-0859 staat het hoger beroep van de OR tegen invoering van een nieuwe medezeggenschapsstructuur bij de Belastingdienst centraal. Het hof is van oordeel dat, daargelaten of de (vijftien) verschillende stafdiensten al dan niet als zelfstandig opererende, organisatorische verbanden hebben te gelden, de OR onvoldoende heeft onderbouwd dat de stafdiensten zich als zelfstandige eenheden in het maatschappelijk verkeer presenteren, met name door onder eigen naam werkzaam te zijn. Uit het feit dat door sommige stafdiensten rijksbreed diensten worden verleend en contacten worden onderhouden met organisaties buiten het Ministerie van Financiën volgt dat niet. Dit leidt tot de conclusie dat de stafdiensten niet kunnen worden aangemerkt als afzonderlijke (groepen van) ondernemingen in de zin van artikel 1 lid 1 onder c WOR. Artikel 2 en 3 WOR zijn daarom niet van toepassing op de stafdiensten. Wel kunnen de stafdiensten gezamenlijk worden beschouwd als een onderdeel van een onderneming – omdat zij een groep in de onderneming werkzame personen vormen die ondersteunend werken ten behoeve van het primair proces – dat een afzonderlijk organisatorisch verband is maar niet zelfstandig naar buiten treedt. Op basis van artikel 4 WOR stelt de ondernemer voor een dergelijk onderdeel een ondernemingsraad in indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR in de onderneming. Daarvan is in dit geval sprake.

Werkgever dient € 14.000 aan wettelijke rente te betalen wegens half jaar (steeds) te laat loon te betalen (uitleg artikel 7:623 en 7:625 BW)
In AR 2021-0853 oordeelt de kantonrechter over de vraag of werkgever te laat is met loonbetaling en hoe de wettelijke verhoging dient te worden berekend. Voor de door werkgever voorgestane uitleg van artikel 7:623 BW, inhoudende dat het loon pas aan het eind van de op het betreffende loontijdvak volgende maand moet worden voldaan, is geen steun te vinden in het betreffende artikel en de geldende jurisprudentie. Voor zover werkgever doelt op de zinsnede ‘met dien verstande dat het tijdvak voor voldoening niet korter is dan één week en niet langer is dan één maand’ is de kantonrechter van oordeel dat ook daaruit niet volgt dat het loon pas aan het eind van de op het loontijdvak volgende maand moet worden betaald. Die zinsnede ziet immers op de situaties waarin het loontijdvak korter is dan een week of langer dan een maand en bepaalt dat in die gevallen toch per week respectievelijk per maand moet worden betaald. Dat betekent dat bijvoorbeeld een kwartaalloner reeds na een maand aanspraak kan maken op loonbetaling.
Anders dan werknemer meent, dient de wettelijke verhoging te worden berekend over het aantal werkdagen dat het loon te laat is betaald en niet over het aantal kalenderdagen dat het loon te laat is betaald. De kantonrechter wijst de wettelijke verhoging toe op een totaalbedrag van € 14.190.

Werkgever handelt ernstig verwijtbaar wegens nalatigheid in bij- en nascholing van onvoldoende functionerende oudere werknemer (ontbinding g-grond)
In AR 2021-0855 en AR 2021-0856 oordeelt de kantonrechter dat werkgever jarenlang ernstig tekort is geschoten om zich als goed werkgever op te stellen jegens werkneemster, die – inmiddels op leeftijd (63) – is geconfronteerd met een aanmerkelijke verzwaring van haar functie en een professionaliseringsambitie van haar werkgever, zonder dat werkgever de daarvoor benodigde (bij- of na)scholing heeft georganiseerd, terwijl het Hoofd HRM er – nadat het met werkneemster in 2017 privé en qua gezondheid minder goed ging – blijk van is blijven geven dat er voor werkneemster binnen werkgever geen plaats meer was, en haar geen eerlijke kans is geboden om zich in te stellen op de aan haar functie gestelde verhoogde eisen. Aan werkneemster komt derhalve ook een billijke vergoeding in de zin van artikel 7:671b lid 9 onder c BW toe van € 37.500 naast de transitievergoeding van ruim € 23.000.

Vragen of opmerkingen
Indien u problemen ondervindt met inloggen, kunt u contact opnemen met het secretariaat van de VAAN via het telefoonnummer 0343-430600 of via het e-mailadres secretariaat@vaan-arbeidsrecht.nl. Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ar-updates@budh.nl.

Rest ons nog u een bijzonder fijne dag toe te wensen.

Hof van Justitie van de Europese Unie

Hof

Rechtbank