Naar boven ↑

Update

Nummer 49, 2019
Uitspraken van 03-12-2019 tot 09-12-2019
Redactie: prof. mr. dr. A.R. Houweling, mr. L. Kirkpatrick, mr. M. Assenberg van Eijsden, mr. E.L. Eijkelenboom, mr. S.C. Goedhart, mr. C.P. Kuijer, mr. D. Ottevanger, mr. drs. T.J. Post, I.J. Schipper, mr. S.A. Slootweg, mr. S. van der Slot, mr. V. Twilt en mr. S. Wiersma-Helal.

Geachte confrères, collegae, amici en amicae,

Bijgaand treft u weer een nieuwe VAAN AR Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.

VAAN-VvA expertcommissie betreffende internetconsultatie van het voorontwerp minimumtarief zelfstandigen en zelfstandigenverklaring
Maandag 9 december jl. diende de VAAN-VvA expertcommissie haar rapport inzake het voorontwerp minimumtarief zelfstandigen en zelfstandigenverklaring in. De commissie is in beginsel positief over de gedachte van een wettelijk minimumtarief voor zelfstandigen. Het voorstel te komen tot een zelfstandigenverklaring ontmoet systematische bezwaren, belooft waarschijnlijk meer duidelijkheid en zekerheid dan valt waar te maken, roept vragen op over nut en noodzaak en is de troepen te ver vooruit gesneld. Het is verstandig het voorstel om te komen tot een zelfstandigenverklaring te parkeren tot de openbaarmaking van het eerdaags te verwachten rapport van de commissie-Borstlap. Het eindoordeel over het voorstel om te komen tot bestuurlijke handhaving (inclusief de administratieve verplichtingen over en weer), waaronder het kunnen opleggen van een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom, luidt dat dit voorstel voert tot een bureaucratie van kafkaëske proporties.

Leden van de expertcommissie zijn:
mr. dr. Lucy van den Berg (universitair docent sociaal recht VU Amsterdam)
mr. Astrid Helstone (partner arbeidsrecht Stibbe Amsterdam)
prof. mr. Frans Pennings (hoogleraar sociaal recht Utrecht)
prof. mr. Leonard G. Verburg (hoogleraar arbeidsrecht Nijmegen), voorzitter

Klik hier om het rapport te lezen.

Coulanceregeling ‘schriftelijk arbeidsovereenkomst’ premiedifferentiatie WW
Eveneens op 9 december jl. verscheen een Kamerbrief van onze minister van SZW over administratieve vereisten WW-premiedifferentiatie naar de aard van het contract. Zoals bekend komt een werkgever in aanmerking voor een lage WW-premie indien sprake is van een ondertekende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (niet zijnde een oproepovereenkomst). Om de administratieve lasten te beperken is geregeld dat werkgevers niet een geheel nieuwe arbeidsovereenkomst hoeven op te maken, maar kunnen volstaan met een schriftelijk, door beide partijen ondertekend addendum bij de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst. In samenspraak met de Belastingdienst geeft de minister werkgevers daarom drie maanden extra de tijd om te voldoen aan deze administratieve vereisten voor de lage WW-premie. Uiterlijk voor 1 april 2020 dient voor deze werknemers de door beide partijen ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst of het door beide partijen ondertekende schriftelijke addendum in de loonadministratie aanwezig te zijn en moet daaruit blijken dat de werknemer reeds op uiterlijk 31 december 2019 voor onbepaalde tijd in dienst was. Als niet voor 1 april 2020 aan deze voorwaarden is voldaan maar de arbeidsovereenkomst wel voortduurt na 31 maart, is met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020 alsnog de hoge WW-premie verschuldigd.

Verzamelwet SZW 2020 aangenomen
Tot besluit wijzen wij u kort op de op 10 december jl. aangenomen Verzamelwet SZW 2020 als gevolg waarvan onder meer de ‘i-grond’ wordt gewijzigd van ‘bedoeld in de onderdelen c tot en met h’ in ‘bedoeld in de onderdelen c tot en met e, g en h’. Oftewel, de f-grond-omstandigheden mogen niet cumuleren met andere omstandigheden. Voor de overige wijzigingen verwijzen wij u naar de website van de Eerste Kamer. Klik hier om te raadplegen.

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de volgende uitspraken.

Kantonrechter veroordeelt werkgever ‘slapend dienstverband’ op te zeggen onder verwijzing naar Hoge Raad
In AR 2019-1302 veroordeelt de Kantonrechter Rotterdam in kort geding de werkgever de arbeidsovereenkomst op te zeggen met instemming van de werknemer onder betaling van een transitievergoeding van € 81.000. De omstandigheid dat werknemer bijna de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt (binnen twee weken), levert geen gerechtvaardigd belang op om de arbeidsovereenkomst in stand te houden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft VT in het kader van deze procedure onvoldoende aannemelijk gemaakt dat voorfinanciering van de transitievergoeding van werknemer leidt tot ernstige financiële problemen. Bij de toelichting op de financiële problemen heeft VT de andere vijf ‘slapers’ betrokken, doch dat is in dit kader niet (alles)beslissend. Het gaat er immers om of VT in directe financiële problemen terecht zou komen als zij de transitievergoeding van werknemer zou moeten voorfinancieren. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gebleken, nu VT geen financiële stukken of jaarcijfers in het geding heeft gebracht, waaruit blijkt hoe het financieel met haar onderneming gesteld is. Anderzijds wil de kantonrechter wel aannemen dat het voorfinancieren van de transitievergoedingen van ‘slapers’ een behoorlijke last voor VT oplevert en om die reden bestaat er aanleiding om VT een ruimere termijn dan genoemd in artikel 7:686a lid 1 BW te gunnen om de transitievergoeding aan werknemer te voldoen. De kantonrechter zal om die reden in het dictum van het  vonnis bepalen dat VT de transitievergoeding uiterlijk op 1 juli 2020 dient te voldoen, te weten drie maanden na de inwerkingtreding van de WCT.

Picnic: alleen de vennootschap die daadwerkelijk de online supermarkt exploiteert, valt onder de werkingssfeer van de cao voor het levensmiddelenbedrijf
In AR 2019-1292 oordeelt de rechter over de vraag of de Picnic-vennootschappen, dan wel één of meer daarvan, onder de werkingssfeer van de cao voor het levensmiddelenbedrijf vallen. Daarbij neemt de kantonrechter het volgende in aanmerking. Het begrip ‘winkel’ in de zin van de werkingssfeerbepaling van de cao moet aldus worden uitgelegd dat het gaat om een fysieke óf een virtuele inrichting, of beide. Het betoog van Picnic c.s. dat zij daar niet onder vallen omdat zij geen fysieke winkel exploiteren, kan niet worden gevolgd omdat dit de werkingssfeer sterk zou beperken.
Ten aanzien van het begrip ‘werkgever’ is de kantonrechter van oordeel dat in de definitiebepalingen noch elders in de cao een aanknopingspunt te vinden is voor de opvatting dat het begrip ‘werkgever’ in artikel 2c van de cao zo moet worden opgevat dat daaronder ook rechtspersonen kunnen worden geschaard die weliswaar niet zelf een winkel exploiteren, maar waarvan de activiteiten op een of andere manier samenhangen met het exploiteren van een winkel door een andere rechtspersoon die binnen dezelfde groep of hetzelfde concernverband opereert. Er zal dan ook per werkgever (dus per rechtspersoon die werknemers in dienst heeft) moeten worden bezien of de cao van toepassing is, hetgeen het geval als die werkgever een, in dit geval, virtuele inrichting exploiteert waar een verscheidenheid aan gebruiksartikelen wordt verkocht. (Red.: vergelijk HR 23 september 2016, AR 2016-1058).

Ontslag wegens verhuizende werknemer?
In AR 2019-1304 staat de vraag centraal of werkgever een h-grond heeft indien een werknemer verhuist, waardoor mogelijke strijdigheid met de Arbeidstijdenwet ontstaat dan wel de inzetbaarheid en productiviteit van werknemer afneemt. De werkgever stelt zich op het standpunt dat uit de arbeidsovereenkomst blijkt dat de werkzaamheden in standplaats A worden verrichten en werknemer derhalve gehouden was in (de regio van) A te wonen. Werkgever gaat uit van een werkdag voor haar monteurs van acht uren, waarvan drie uren reistijd zijn. Dat betekent dat vijf uur per dag declarabel is. De extra reistijd van [verweerder] is drie uur per dag. Dat betekent dat hij nog maar voor 2 uur per dag declarabel kan worden ingezet. Op jaarbasis levert dat een productieverlies op van € 54.570. Het hof oordeelt dat van een uitdrukkelijke ‘arbeidsvoorwaarde’ geen sprake is. Wel blijkt uit alles dat inzetbaarheid van de werknemer in de regio een omstandigheid is geweest waar beide partijen van uit zijn gegaan. Van een goed werkgever mag echter, ook wanneer deze geconfronteerd wordt met een voor hem belastende woonplaatskeuze van de werknemer, verwacht worden dat hij de nieuwe realiteit tot uitgangspunt neemt en de mogelijkheden van inzet van de werknemer daarin onderzoekt. Dat de werknemer van zijn kant ook enig water in de wijn moet doen omdat hij de belastende situatie in het leven heeft geroepen, kan daarbij overigens zeer wel aan de orde zijn. Omdat werkgever onvoldoende heeft gedaan een oplossing te zoeken, maar vooral heeft vastgehouden aan het formele ‘woonplaats’-standpunt, is onvoldoende sprake van een h-grond.

Ondernemingskamer: regeling samenstelling RvC met benoemde minderheid afhankelijke RvC-leden is toegestaan
In AR 2019-1285 kan de ondernemingsraad zich met name niet verenigen met artikel 22 lid 1 van de gewijzigde statuten van Asparagus waaruit volgt dat één van de drie of twee van de vijf leden van de raad van commissarissen banden mogen hebben met ZON of LLTB. De klacht van de ondernemingsraad dat Limgroup c.s. in redelijkheid niet tot het opnemen van deze bepaling konden komen slaagt niet. Niet vereist is dat te allen tijde alle commissarissen onafhankelijk zijn. Ook indien een minderheid van de commissarissen afhankelijk is, kan sprake zijn van een voldoende evenwichtige samenstelling. Uit de desbetreffende bepaling in de statuten van Asparagus volgt dat steeds een meerderheid van de commissarissen onafhankelijk is.

Vragen of opmerkingen
Indien u problemen ondervindt met inloggen, kunt u contact opnemen met het secretariaat van de VAAN via het telefoonnummer 0343-430600 of via het e-mailadres secretariaat@vaan-arbeidsrecht.nl. Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ar-updates@budh.nl.

Rest ons nog u een bijzonder fijne dag toe te wensen.

Hof

Rechtbank