Naar boven ↑

Update

Nummer 21, 2021
Uitspraken van 20-05-2021 tot 26-05-2021
Redactie: prof. mr. dr. A.R. Houweling, mr. L. Kirkpatrick, mr. M. Assenberg van Eijsden, mr. E.L. Eijkelenboom, mr. S.C. Goedhart, mr. C.P. Kuijer, mr. D. Ottevanger, mr. drs. T.J. Post, I.J. Schipper, mr. S.A. Slootweg, mr. S. van der Slot, mr. V. Twilt en mr. S. Wiersma-Helal.

Geachte confrères, collegae, amici en amicae,

Bijgaand treft u weer een nieuwe VAAN AR Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de volgende uitspraken.

HvJ EU: Verduidelijking toepasselijk socialezekerheidsrecht bij internationale bouw
In AR 2021-0643 oordeelt het Hof van Justitie EU over de vraag of een Poolse werknemer die voor een Pools bouwbedrijf gedurende lange tijd in Frankrijk werkzaamheden verricht met een tijdelijke tewerkstelling in het Verenigd Koninkrijk valt onder artikel 13 Verordening (EEG) nr. 1408/71  (socialezekerheidsrecht van het gewoonlijk werkland (Frankrijk) is van toepassing) of artikel 14 (socialezekerheidsrecht van vestiging werkgever (Polen) is van toepassing). Volgens het Hof is artikel 14 niet van toepassing op een persoon die in het kader van één enkele arbeidsovereenkomst die is gesloten met één enkele werkgever en die in de uitoefening van een beroepsactiviteit in meerdere lidstaten voorziet, gedurende meerdere opeenvolgende maanden uitsluitend op het grondgebied van elk van deze lidstaten werkzaamheden verricht, wanneer de duur van de ononderbroken tijdvakken van werkzaamheden van die persoon in elk van deze lidstaten meer dan twaalf maanden bedraagt, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. Deze twaalfmaandenperiode volgt uit de uitzondering op de hoofdregel (art. 13) in geval van detachering.

HR: geen ambtshalve toetsing vervaltermijn ex artikel 7:686a lid 4 onder a (vernietigingsverzoek) BW
In AR 2021-0614 herhaalt en verduidelijkt de Hoge Raad zijn beschikking van begin dit jaar (ABN Amro, AR 2021-0139): de vervaltermijn vangt aan na de laatste dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd en eindigt derhalve op de dag met hetzelfde numerieke getal als die van de laatste dag van de arbeidsovereenkomst (tenzij sprake is van een Algemene termijnenwet-uitzondering of het numerieke getal niet voorkomt in de maand waarin de vervaltermijn verstrijkt). Bovendien herhaalt de Hoge Raad zijn Botobe-beschikking (AR 2018-1393): de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 BW wordt niet ambtshalve getoetst. Wordt door partijen een beroep op deze termijn gedaan, dan dient de rechter de juiste termijn vast te stellen. In Botobe en ABN Amro ging het om een verzoek tot betaling van de transitievergoeding. Dezelfde spelregels gelden dus ook voor de nog kortere termijn van twee maanden bij een verzoek tot vernietiging.

HR: bestuurdersaansprakelijkheid kan zich ook uitstrekken over de periode na melding betalingsonmacht (uitleg art. 23 lid 3 Bpf)
In deze zaak (AR 2021-0618) die voor de tweede keer bij de Hoge Raad dient, staat de vraag centraal of vermeend onbehoorlijk bestuur van de middellijk bestuurder kan plaatsvinden in de periode na de mededeling van betalingsonmacht (bestuurder zou de schuldenvennootschap hebben verkocht aan een katvanger en daarmee de vorderingen van het pensioenfonds illusoir gemaakt). De Hoge Raad heeft in zijn eerdere uitspraak (AR 2017-1414) geoordeeld dat indien een mededeling van betalingsonmacht op de voet van artikel 23 lid 2 Wet Bpf 2000 is gedaan, een zodanige mededeling niet opnieuw behoeft te worden gedaan zolang nog sprake is van een betalingsachterstand, tenzij het bedrijfstakpensioenfonds de betalingsplichtige na ontvangst van een betaling schriftelijk laat weten de betalingsonmacht niet langer aanwezig te achten. Dit oordeel berust op het ervaringsfeit dat betalingsonmacht veelal niet beperkt blijft tot een enkel tijdvak en dat nieuwe mededelingen weinig toevoegen aan de kennis die het bedrijfstakpensioenfonds ontleent aan de eerdere mededeling, alsmede op de ernstige bewijsrechtelijke en financiële gevolgen die voor een bestuurder zijn verbonden aan het feit dat een tijdige en correcte mededeling haar werking verliest. Met het voorgaande strookt het te aanvaarden dat in een geval waarin een mededeling van betalingsonmacht is gedaan en de betalingsachterstand voortduurt – zodat de rechtspersoon aan zijn mededelingsplicht ingevolge artikel 23 lid 2 Wet Bpf 2000 heeft voldaan zonder dat daartoe voor ieder volgend tijdvak wederom mededeling van betalingsonmacht behoeft te worden gedaan – de in artikel 23 lid 3 Wet Bpf 2000 bedoelde aansprakelijkheid van een bestuurder ook kan berusten op aan die bestuurder te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur dat heeft plaatsgevonden na het tijdstip van de mededeling. In zodanig geval wordt de in artikel 23 lid 3 Wet Bpf 2000 genoemde periode van drie jaar voorafgaande aan het tijdstip van de mededeling berekend naar het moment waarop een mededeling van betalingsonmacht voor een specifieke bijdrage uiterlijk zou hebben moeten plaatsvinden als de eerdere mededeling van betalingsonmacht niet was gedaan.

Hof: (urine)geuroverlast van in rolstoel werkende receptioniste/telefoniste is voldragen h-grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst
In AR 2021-0616 oordeelt het hof dat de arbeidsovereenkomst terecht is ontbonden op de h-grond, nu werkneemster vanwege aanhoudende (urine)geurklachten niet langer wordt toegelaten bij de opdrachtgever als receptioniste. Dat de klachten van medische aard zijn en werkneemster hierover liever niet wilde spreken, is haar goed recht, maar door (aanvankelijk) niet mee te willen werken/denken aan een oplossing is de omstandigheid ontstaan waarin partijen nu verkeren.

Hof: Xella-vorderingen pas vanaf 20 juli 2018 mogelijk
In AR 2021-0624 oordeelt het hof dat werkgevers op grond van artikel 7:611 BW niet gedwongen konden worden voor 20 juli 2018 mee te werken aan een beëindiging van het dienstverband, omdat toen pas de regeling is gepubliceerd. Voor die tijd was het nog te onzeker of en hoe de regeling eruit zou komen te zien.

Lange tijd niet het volledige loon betalen, maakt werkgever ernstig verwijtbaar handelend (€ 10.000)
In AR 2021-0629 oordeelt de kantonrechter dat het gedurende enkele maanden niet (volledig) voldoen van de loonbetaling, waardoor werknemer in financiële problemen is geraakt en een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan, leidt tot ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Aan werknemer (rijschoolinstructeur) met vijf dienstjaren wordt € 10.000 aan billijke vergoeding toegekend.

Geen harmonisatie van arbeidsvoorwaarden/wijziging van functie mogelijk na overgang van onderneming
In AR 2021-0641 oordeelt de rechter over de vraag of wijzigingen van de arbeidsvoorwaarden na een overgang van onderneming onder ETO-redenen of bestaande wijzigingsmodaliteiten mogelijk zijn. De rechter schetst het juridisch kader van de (on)mogelijkheden van harmonisatie. Omdat werkgever de aanleiding voor de wijzigingen toeschrijft aan de ‘eigen en andere bedrijfscultuur’, hangt dit te nauw samen met de overgang, zodat wijziging niet is toegestaan.

Aanzegging via werkgeversverklaring voor de aanvraag van een hypotheek volstaat
In AR 2021-0610 oordeelt de rechter dat het verstrekken van een werkgeversverklaring voor de aanvraag van een hypotheek waarop is aangevinkt dat het contract met werknemer niet zal worden verlengd, in combinatie met de voorafgaande telefonische mededeling daaromtrent volstaat als schriftelijke aanzegging. De extra zin in de werkgeversverklaring dat er over eventuele verlenging nog niet is gesproken, doet daar niet aan af.

Vragen of opmerkingen
Indien u problemen ondervindt met inloggen, kunt u contact opnemen met het secretariaat van de VAAN via het telefoonnummer 0343-430600 of via het e-mailadres secretariaat@vaan-arbeidsrecht.nl. Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ar-updates@budh.nl.

Rest ons nog u een bijzonder fijne dag toe te wensen.

Hof van Justitie van de Europese Unie

Hoge Raad

Hof

Rechtbank